Het boek Jesaja spreekt heel duidelijk over een grote verdrukking die in Egypte zal plaatsvinden.
De boeken van het Oude Testament bevatten waarheid en onwaarheid, en wij geloven ze noch ongelovig, noch ongelovig, behalve in wat de Koran en de Soennah vermelden over hun ongeloof of geloof. De Boodschapper, moge God hem zegenen en vrede schenken, zei: "Als de Mensen van het Boek jullie iets vertellen, geloof hen dan niet, noch ongelovig hen, en zeg: Wij geloven in wat aan ons is geopenbaard en wat aan jullie is geopenbaard." Overgeleverd door Al-Bukhari en Ahmad. En tot nu toe zijn er teksten in de Bijbel die goed nieuws brengen over onze Meester Mohammed, moge God hem zegenen en vrede schenken, en ze zijn niet veranderd. Hoofdstuk 19 van het boek Jesaja spreekt zeer gedetailleerd over een grote verdrukking die in Egypte zal plaatsvinden en noemt de verschillende fasen ervan, die beginnen met interne onrust, een quasi-burgeroorlog, of onenigheid onder het Egyptische volk, het verlies van orde en het uitbreken van chaos. Vervolgens wordt de economische ineenstorting en de gevolgen daarvan genoemd. Vervolgens wordt vermeld hoe de prominente figuren van de Egyptische stammen (de Egyptische media) in die tijd misleid zullen worden. Daarna wordt vermeld dat Egypte in deze periode, of als gevolg daarvan, onder een wrede heerser zal vallen. Deze moeilijke fase, die de grote ramp voor Egypte is en die wij als niets anders dan een verschrikkelijke verdrukking zien, zal eindigen nadat de Egyptenaren terugkeren tot God de Almachtige (God verandert de toestand van een volk niet totdat zij veranderen wat in hen is). God zal hen een rechtvaardige heerser geven die hen uit hun lijden zal verlossen. Wij geloven dat hij een heerser zal zijn volgens de profetische methode, zo God het wil (de Mahdi). Daarna zal er een soort eenheid zijn tussen Egypte en Irak, waarna Palestina, zo God het wil, bevrijd zal worden, zoals aan het einde van de profetie vermeld wordt. Hier is hoofdstuk 19 van het boek Jesaja 1 De last over Egypte. Zie, de HEER rijdt op een snelle wolk en komt naar Egypte. De afgoden van Egypte zullen voor zijn aangezicht beven, en het hart van Egypte zal in hen smelten. 2 Ik zal Egyptenaren tegen Egyptenaren opzetten, en zij zullen oorlog voeren, ieder tegen zijn broeder en ieder tegen zijn naaste, stad tegen stad, en koninkrijk tegen koninkrijk. 3 En de geest van Egypte zal in haar worden uitgestort, en haar raad zal worden verteerd; en zij zullen afgoden, zangers, geestenbezweerders en tovenaars raadplegen. 4 Ik zal de Egyptenaren in de hand van een wrede meester leggen, en een held zal over hen heersen, spreekt de HEERE, de God van de hemelse machten. 5 Het water van de zee zal opdrogen, en de rivier zal opdrogen. 6 Dan zullen de rivieren stinken, en de stromen van Egypte zullen verdorren en opdrogen, en het riet en de biezen zullen vergaan. 7 En de tuinen aan de Nijl, aan de oevers van de Nijl, en alle boerderijen aan de Nijl zullen uitdrogen en verstrooid worden, en zullen niet meer bestaan. 8 De vissers kreunen, allen die hun hengel in de Nijl uitwerpen, treuren en zij die hun netten op het wateroppervlak uitspreiden, zijn bedroefd. 9 En zij die met gekamd linnen werken en die witte stof weven, zullen beschaamd worden. 10 En haar pilaren zullen verbrijzeld worden, en al de arbeiders zullen terneergeslagen worden in hun geest. 11 De vorsten van Zoan zijn dwazen, en de wijze raadgevers van farao zijn wijs als dieren. Hoe kun je tegen farao zeggen: "Ik ben de zoon van wijzen, de zoon van oude koningen?" 12 Waar zijn uw wijzen? Laat hen u vertellen wat de Heer van de hemelse machten met Egypte van plan is. 13 De vorsten van Zoan zijn dwaas geworden, de vorsten van Nof hebben zich laten misleiden; hij heeft Egypte op het verkeerde been gezet, de leiders van haar stammen. 14 De HEERE heeft een boze geest in haar midden gebracht; zij hebben Egypte in al zijn werken doen wankelen, zoals een dronkaard in zijn uitbraaksel wankelt. 15 Daarom zal er in Egypte geen werk zijn dat de kop of de staart van de palmboom of de stengel kan doen. 16 Op die dag zullen de Egyptenaren zijn als vrouwen; ze zullen beven en sidderen vanwege het schudden van de hand van de Heer van de hemelse machten, die Hij over hen zal schudden. 17 Het land van Juda zal voor Egypte een schrik zijn; ieder die daaraan denkt, zal verschrikt worden vanwege het oordeel dat de HEERE van de legermachten aan het land zal voltrekken. 18 Op die dag zullen er in Egypte vijf steden zijn die de taal van Kanaän spreken en trouw zweren aan de Heer van de hemelse machten. Eén daarvan zal de Zonnestad worden genoemd. 19 Op die dag zal er in het midden van het land Egypte een altaar voor de HEERE staan en aan de grens ervan een gedenkteken voor de HEERE. 20 En het zal een teken en een getuigenis zijn voor de HEERE van de legermachten in het land Egypte, wanneer zij tot de HEERE zullen roepen vanwege hun verdrukkers, en Hij zal hun een Heiland en een Beschermer zenden en hen verlossen. 21 De HEERE zal in Egypte bekend worden, en de Egyptenaren zullen op die dag de HEERE leren kennen. Zij zullen slachtoffer en graanoffer brengen en de HEERE een gelofte doen en die nakomen. 22 En de Heer zal Egypte slaan, slaan en genezen. Dan zullen ze terugkeren naar de Heer, en Hij zal hen verhoren en hen genezen. 23 Op die dag zal er een gebaande weg zijn van Egypte naar Assyrië. De Assyriërs zullen naar Egypte komen en de Egyptenaren naar Assyrië. De Egyptenaren zullen samen met de Assyriërs God aanbidden. 24 Op die dag zal Israël de derde zijn met Egypte en Assyrië, een zegen in het land, dat de HEERE van de legermachten zal zegenen met de woorden: Gezegend zij Egypte, mijn volk, en Assyrië, het werk van mijn handen, en Israël, mijn erfdeel.